Gepubliceerd in januari 1999 (*)
Samen werken aan opvoeding
Steeds vaker wordt het belang benadrukt van een zekere mate van afstemming tussen de opvoeding thuis en op school. Allerlei maatschappelijke ontwikkelingen hebben tot gevolg dat deze afstemming niet meer zo vanzelfsprekend is als voorheen. De Raad voor het Jeugdbeleid heeft bijvoorbeeld in 1996 al gewezen op het feit dat veel ouders minder tijd kunnen besteden aan de opvoeding van hun kinderen en dat veel jongeren steeds langer buiten het gezin verblijven. Dat maakt de samenhang tussen de opvoeding thuis en buitenshuis cruciaal. In opdracht van Stichting Jeugdinformatie Nederland heeft gedurende de periode november 1996 tot april 1998 de afdeling Onderwijskunde van de Katholieke Universiteit in Nijmegen een onderzoek uitgevoerd naar de opvattingen van ouders en leerkrachten over de pedagogische taak van de basisschool en de afstemming tussen school en gezin. Uitgangspunt was de idee dat opvoeding een gezamenlijke onderneming is. Het onderzoek moest duidelijk maken welke mogelijkheden ouders en leerkrachten zien om hun opvoedingspraktijken op elkaar af te stemmen. Tevens moest het onderzoek een reeks aanbevelingen opleveren, gericht op de verbetering van de samenwerking tussen school en gezin. Met deze doelstelling in het achterhoofd is getracht om antwoorden te krijgen op vragen als: Hoe denken ouders en leerkrachten over de opvoedende taak van de leerkracht? Weten ouders en leerkrachten van elkaar welke opvoedingsdoelen zij belangrijk vinden? Verschillen zij van mening over het gewenste pedagogische klimaat in de school? Welke taakverdeling bestaat er, en zou er moeten bestaan, tussen school en gezin op het gebied van de opvoeding? Welke knelpunten ervaren ouders en leerkrachten hieromtrent en welke mogelijkheden zien zij om de samenwerking tussen ouders en scholen te bevorderen? In dit artikel besteed ik aandacht aan de wijze waarop het onderzoek naar de relatie tussen de opvoeding thuis en op school is opgezet en aan de opvattingen van ouders en leerkrachten over gewenste opvoedingsdoelen. Ook bespreek ik enkele resultaten die betrekking hebben op de taakverdeling tussen school en gezin. Ter afsluiting probeer ik de betekenis van de resultaten voor de onderwijspraktijk te formuleren in zoverre deze betrekking heeft op de relatie tussen ouders en school. Bij de opzet van het onderzoek zijn drie rondes onderscheiden. In de eerste ronde hebben 275 ouders en 53 leerkrachten van kinderen uit de groepen drie tot en met zeven van zes basisscholen verspreid over het land een vragenlijst ingevuld. Daarin werden vragen gesteld over een vijftal onderwerpen: opvoedingsdoelen, opvoedingsgedrag, het pedagogisch schoolklimaat, de opvoedende taak van de leerkracht en de relatie tussen school en ouders. Gezien de doelstelling van het onderzoek waarbij het ging om het verhelderen van allerlei mogelijke knelpunten tussen ouders en school, was het van belang om te zorgen voor een zekere diversiteit in het scholenbestand. Bij de selectie van scholen is daarom rekening gehouden met de denominatieve en pedagogische signatuur van de school, de urbanisatiegraad (stad versus platteland) en de sociaal-milieu samenstelling van de school. In het onderzoek is bewust geen aandacht besteed aan de problematiek van de allochtone bevolking, aangezien dit specifieke eisen stelt aan het onderzoeksontwerp. Hiervoor is een andersoortig onderzoek vereist. In de tweede ronde van het onderzoek zijn op alle deelnemende scholen groepsinterviews gehouden met acht ouders en zes leerkrachten. Ouders en leerkrachten werden uitgenodigd om te reageren op de resultaten van de vragenlijstronde van hun eigen groep en op die van de andere. Op iedere school zijn deze interviews steeds afzonderlijk gehouden met de groep ouders en de groep leerkrachten. Hiermee werd beoogd een verdiepend inzicht te verwerven in de betekenis van de resultaten van de vragenlijstronde en de wederzijdse taakopvattingen met betrekking tot de opvoeding thuis en op school. Bij de samenstelling van de groep ouders is weer rekening gehouden met sociale achtergrondkenmerken. In de derde ronde van het onderzoek zijn op twee scholen paneldiscussies georganiseerd tussen vier ouders en vier leerkrachten. In deze ronde werden de deelnemers geconfronteerd met elkaars standpunten en lag het accent op het vinden van oplossingen voor de gevonden en ervaren knelpunten met het idee de samenwerking tussen school en ouders te bevorderen. De criteria voor de selectie van deze twee scholen zijn gebaseerd op de resultaten van de voorgaande rondes. Kenmerkend voor deze scholen zijn de meningsverschillen tussen ouders en leerkrachten over zowel de inhoud van de opvoeding als de mogelijke afstemming tussen de school en het gezin.
Alle gesprekken zijn goed verlopen. Ouders en leerkrachten waren zeer te spreken over de thematiek van het onderzoek en met name over de mogelijkheid om hun standpunten in de gesprekken te kunnen toelichten. Ze schroomden ook niet om forse kritiek op elkaar te leveren. Wat dit betreft is deze opzet zeer motiverend gebleken voor ouders en leerkrachten om gericht en systematisch over opvoedingsvraagstukken te praten.
Een belangrijke kwestie in het onderzoek betreft de opvattingen van ouders en leerkrachten over gewenste opvoedingsdoelen. In de vragenlijst is aan hen gevraagd welke doelen ze belangrijk vinden in de opvoeding. Duidelijk is geworden dat ouders en leerkrachten opvoedingsdoelen indelen in twee categorieën. De eerste categorie heeft betrekking op de ontwikkeling van zelfbepaling en sociaal gevoel. Hierin vallen doelen als verantwoordelijkheid dragen, zelfstandigheid, kritisch denken, rekening houden met anderen en verdraagzaam zijn. De tweede categorie kan worden aangeduid met het begrip conformiteit. Daarmee worden doelen bedoeld als goede manieren hebben, gehoorzaamheid, respect hebben voor ouderen en het aanpassen aan regels.
Zelfbepaling en sociaal gevoel
Opgepast moet worden voor al te gemakkelijke conclusies over de betekenis van opvoedingsdoelen voor de opvoedingspraktijk. Voor veel ouders hangt de betekenis van het begrip zelfbepaling bijvoorbeeld sterk af van de leeftijd van het kind. Bij jonge kinderen wordt dan gedacht aan praktische activiteiten als "het schoenen strikken maar ook jezelf aankleden, tanden poetsen, zorgen dat je 's morgens je spullen klaar hebt staan", terwijl meer verantwoordelijke taken als "zelf afspraken maken, kinderen een sleutel meegeven" aan oudere kinderen worden toebedeeld. Opmerkelijk is dat ouders en leerkrachten van mening zijn dat doelen als zelfbepaling en sociaal gevoel altijd op elkaar betrokken moeten worden. Ze delen de overtuiging dat de ontwikkeling van zelfbepaling zonder aandacht voor sociaal gevoel kan leiden tot een egoïstische vorm van individualisme: "Zelfstandigheid op zich dreigt iets egoïstisch te krijgen. Je kunt wel zelfstandig zijn maar je moet een bepaald sociaal gevoel hebben omdat je nu eenmaal dingen samen moet doen". Andersom geldt, dat de ontwikkeling van sociaal gevoel zonder aandacht voor zelfbepaling in veel gevallen zal leiden tot kritiekloze aanpassing. "Wanneer je alleen sociaal gevoel zou nastreven dan krijg je mensen die hun eigenwaarde helemaal voorbij laten gaan". De betekenis van het begrip sociaal gevoel mag volgens ouders en leerkrachten dan ook niet worden opgevat als een blinde gerichtheid op de groep.
Conformiteit
Ouders en leerkrachten zijn het eens over gewenste opvoedingsdoelen. Maar hoe denken zij over de onderlinge taakverdeling op het gebied van opvoeding, waarden en normen? Volgens zowel de ouders als de leerkrachten kan er geen strikte taakverdeling worden gemaakt tussen de opvoeding thuis en op school. De opvoedingstaken overlappen elkaar en moeten volgens hen zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd. De school en de ouders moet elkaar dan ook waar nodig aanvullen. Wel zijn ouders en leerkrachten van mening dat de eerste opvoedingsverantwoordelijkheid bij de ouders ligt. De opvoeding op school wordt over het algemeen als een verlengstuk gezien van de opvoeding thuis. Opgemerkt wordt wel dat school en gezin van elkaar verschillen. Kinderen gedragen zich thuis vaak anders dan op school. Dat heeft onder andere te maken met de veiligheid die de thuissituatie voor kinderen biedt en de emotionele betrokkenheid van de ouders bij de opvoeding van hun kinderen. "Thuis spelen emoties een veel grotere rol. Als iemand thuis een pestverleden heeft gehad en jouw kind komt weer thuis met dat het gepest wordt dan denk ik dat je op je hart getrapt wordt". Ook is het zo dat de school altijd te maken heeft met een groep kinderen. Dat biedt andere mogelijkheden om aandacht te hebben voor opvoeding. "We zeggen ook vaak dat het belangrijk is dat jij meehelpt dat het in de groep goed gaat. Dus ik denk dat je veel vaker appelleert op dat groepsgebeuren en dat daardoor individuele kinderen zich toch formeren in zo'n groep, dan dat je dat thuis kan. Dat wij dus andere krachtbronnen hebben dan thuis". Het werken met een groep biedt volgens ouders veel mogelijkheden om aandacht te besteden aan sociale doelen. "Op school moet je ook omgaan met een klas kinderen die toevallig bij elkaar zijn gekomen, en dat ze daar ook leerlingen aantreffen die het thuis heel anders hebben dan zijzelf. Daar moeten ze toch mee leren omgaan. Ze worden denk ik sociaal wel gestimuleerd".
Ondanks de gelijkgestemde ideeën over de taakverdeling bestaat er veel kritiek van leerkrachten op het opvoedingsgedrag van ouders. Leerkrachten zijn over het algemeen van mening dat ouders te weinig structuur bieden voor en te weinig eisen stellen aan hun kinderen: "Een algemene ervaring van mij is dat kinderen die uit gezinnen komen waar echt wel regels heersen maar waar het gewoon heel veel veilig en heel gestructureerd en gezellig is maar wel: vijf uur thuis is vijf uur thuis, en niet 5 over 5, dat die kinderen beter en gemakkelijker met andere kinderen kunnen omgaan dan kinderen die het zelf moeten uitzoeken. Ze missen de veiligheid om van daaruit te kunnen functioneren". Ze pleiten voor meer rust in het gezin (kinderen worden volgens hen opgezadeld met veel sociale verplichtingen) en een consequenter optreden van ouders bij het overtreden van regels of het niet nakomen van gemaakte afspraken. Het gevolg van dit opvoedingsgedrag is volgens leerkrachten dat er wat betreft de opvoeding een taakverschuiving plaatsvindt van het gezin naar de school. Ouders schuiven volgens leerkrachten te gemakkelijk hun opvoedingsverantwoordelijkheid af en steken zelf te weinig tijd in de opvoeding van hun kinderen. Door deze gang van zaken wordt de school gedwongen extra tijd te investeren in opvoedingszaken om de tekorten die bij kinderen ontstaan te compenseren: "Ik vind dat wij steeds meer met opvoedingsdoelen bezig zijn die er natuurlijk wel bij horen maar niet in die mate waarin wij ze soms opgezadeld krijgen. Ik vind ook een opvoedingsdoel bijvoorbeeld: het leren luisteren, het gemotiveerd met je werk bezig gaan. Nou daar moeten wij steeds harder voor knokken om kinderen over een bepaalde streep te krijgen. En dat krijgen ze dus niet allemaal van huis mee. Een aantal ook wel natuurlijk, maar heel veel ook niet".
Nadrukkelijk moet worden gesteld dat in dit onderzoek opvattingen over opvoeding zijn onderzocht en niet het feitelijke opvoedingsgedrag. Uit het onderzoek kan dan ook niet worden geconcludeerd dat ouders te weinig tijd steken in het stellen van regels en het bieden van een ordelijke en veilige structuur. Het vragenlijstonderzoek laat zien dat ouders dit soort doelen even belangrijk vinden als leerkrachten. Bovendien is er nog iets anders aan de hand. Uit een ander deel van het onderzoek blijkt dat ouders tevreden zijn over het contact dat de school met de ouders onderhoudt. Leerkrachten zijn goed bereikbaar en voldoende bereid te luisteren naar ouders. Zo gauw het over waarden, normen en opvoeding gaat zijn ouders veel minder tevreden. Opvoeding komt alleen ter sprake op het moment dat er een concreet probleem speelt. Veel leerkrachten beamen dit. Ouders zijn slecht op de hoogte van het opvoedingsbeleid van de school; leerkrachten weten vrijwel niet van de opvoedingsideeën van ouders. Onderkent moet worden dat informatie over elkaars opvoedingspraktijken essentieel is voor het dragen van gedeelde opvoedingsverantwoordelijkheid. Voorkomen moet worden dat ouders en leerkrachten stereotype beelden van elkaar vormen en dat alleen problematische situaties aanleiding zijn om te praten over opvoeding. Waar het vooral om gaat is te bouwen aan een heldere samenhang tussen de opvoeding thuis en op school. Deze doelstelling vereist grote openheid over visies op waarden en normen. De dialoog met ouders over opvoeding verdient daarom een vaste plaats in het opvoedingsbeleidsplan van de school.
"Ik vind het ook bijzonder tekenend als jij met de kinderen afspraken maakt en ouders zijn ook geïnformeerd over die afspraken die je met kinderen hebt, dat ouders zich er niet aan houden want waar blijf je met je goede voorbeeld, wat verlang je dan nog van een kind. Dat is bijzonder verwarrend voor een kind als juf dit zegt maar de moeder handelt er niet naar, dan worden de benen al onder de juf weggeslagen. Want moeders wil is wet. Nog altijd" Opvoedingsdoelen zijn van invloed op de keuzen van ouders en leerkrachten voor hun opvoedend handelen. Uit het onderzoek komt naar voren dat ouders en leerkrachten het over het algemeen eens zijn over gewenste opvoedingsdoelen en de taakverdeling tussen school en gezin. Het is evenwel niet altijd duidelijk wat met een bepaald opvoedingsdoel wordt nagestreefd. Opvoedingsdoelen en waarden zijn immers abstracte begrippen die in de alledaagse opvoedingspraktijk een concrete interpretatie behoeven en moeten worden omgezet in handelingen en regels. Wat wordt bijvoorbeeld bedoeld met een begrip als 'rechtvaardigheid'? En wat betekent dit voor het handelen van de leerkracht in de klas? Om gedeelde opvoedingsverantwoordelijkheid te kunnen dragen is het zinvol dat ouders en leerkrachten elkaar informeren over dit soort concepties en afspraken maken over wederzijdse opvoedingspraktijken. Praktijkvoorbeelden:
Praktijkvoorbeeld 1
Praktijkvoorbeeld 2
In dit voorbeeld wordt het gesprek over opvoedingsdoelen alleen gebruikt als middel om gerezen problemen op te lossen. Over waarden en normen wordt pas gesproken als een kind gepest wordt of vervelend is. De pedagogische taak van de school dreigt daarmee te verworden tot een voorwaarde om het lesgeven mogelijk te maken. "Als de sfeer goed is dan gaat dat leren ook. En als het onderling ligt te wringen dan wordt er niets opgenomen. Dan zijn ze alleen maar met elkaar bezig en dan gaat daar de energie inzitten". Aandacht hebben voor opvoeding omvat echter meer dan alleen het bestrijden van probleemgedrag. Opvoeding heeft ook betrekking op het bijbrengen van verantwoordelijkheidsbesef, sociale vorming, het leren reflecteren op waarden en gedrag, en ga maar door. Samen opvoeden betekent vooral samen zorg dragen voor een positieve en gezonde ontwikkeling van kind en samenleving. Dit wil niet zeggen dat ouders en leerkrachten het op alle fronten eens moeten zijn. Uit de gevoerde paneldiscussies is naar voren gekomen dat consensus over opvoedingsdoelen geen noodzakelijke voorwaarde is voor het slagen van de pedagogische afstemming tussen school en gezin. Dissensus is mogelijk mits er regelmatig en zorgvuldig met elkaar gesproken wordt over de betekenis van opvoedingsdoelen en de wijze waarop daar mee om te gaan. Wordt vervolgd
Hiermee lijkt het belang van een systematische dialoog over waarden, normen en opvoeding tussen ouders en leerkrachten voorlopig voldoende gerechtvaardigd. Maar hiermee is niet het volledige onderzoek beschreven. Veel vragen zijn immers nog onbeantwoord gebleven. Op welke wijze kan de leerkracht in de klas concreet aandacht besteden aan opvoedingsdoelen? Heeft de leerkracht eigenlijk wel een opvoedende taak? Hoe wordt gedacht over de onderlinge omgangsvormen op school? In hoeverre zijn ouders bereid deel te nemen aan schoolpraktijken? En welke organisatievormen zijn geschikt om de dialoog tussen ouders en leerkrachten te bevorderen? In twee vervolgnummers zal ik dan ook specifiek mijn aandacht richten op de opvoedende taak van de leerkracht en de praktische mogelijkheden om de samenwerking tussen ouders en scholen te verbeteren. Wordt vervolgd ...
Afdeling Onderwijskunde
Klaassen, C. & Leeferink, H. (1998). Partners in opvoeding in het basisonderwijs. Ouders en docenten over de pedagogische opdracht en de afstemming tussen gezin en school. Assen: Van Gorcum.
*bMet toestemming van de redactie overgenomen uit:
Terug naar Studiehoek 2: Artikelen |