Opvoeden in het voortgezet onderwijs
Leerlingen, ouders en docenten over de pedagogische opdracht en de afstemming tussen gezin en school
Inhoud:
OPZET EN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK
Opzet en uitvoering van het onderzoek
Via een combinatie van kwantitatief en kwalitatief onderzoek volgens de zogenaamde Delphi-methode is geprobeerd inzicht te krijgen in feitelijke aanwezige verschillen, ervaren knelpunten en in opvattingen over mogelijke oplossingen. Het onderzoek is in drie fasen opgezet: een vragenlijstonderzoek, groepsinterviews en een paneldiscussie.
Het vragenlijstonderzoek is in april/mei 1997 uitgevoerd bij acht scholen voor voortgezet onderwijs. De scholen zijn geselecteerd op basis van de volgende criteria:
In het najaar van 1997 hebben op de deelnemende scholen groepsgesprekken plaatsgevonden met leerlingen, ouders en docenten. Het doel was een kwalitatieve verbreding en verdieping van de resultaten van het vragenlijstonderzoek.
Begin 1998 is er op drie scholen een paneldiscussie georganiseerd. Er is gekozen voor een algemeen bijzondere school, een rooms-katholieke school (beide vbo) en een openbare school (havo). Het doel was om leerlingen, ouders en docenten te confronteren met elkaars opvattingen over de pedagogische taak van de school en de afstemming van de opvoeding thuis en op school. Het ging hierbij om het verhelderen van knelpunten en het concretiseren van mogelijke oplossingen.
Voor leerlingen, ouders en docenten is de opvoeding thuis van groot belang. Met andere woorden: het primaat van de opvoeding ligt thuis. Jongeren van 14 tot 16 erkennen hun ouders nog als belangrijke opvoeders en docenten erkennen de belangrijke opvoedingstaak van de ouders.
Leerlingen, ouders en docenten zijn van mening dat ook docenten een belangrijke taak hebben bij het opvoeden. Ouders en docenten verschillen niet van mening over de taak die aan het onderwijs wordt toebedeeld. Ouders erkennen daarbij de pedagogische opdracht van het onderwijs, docenten accepteren deze pedagogische opdracht als een deel van hun professionaliteit. Leerlingen zijn van mening dat de aandacht minder groot hoeft te zijn dan ouders en docenten wensen.
Strategisch handelen: een actieve, zorgvuldige, weloverwogen manier van denken en handelen bij waarden en normen. Zowel leerlingen als docenten en ouders vinden strategisch handelen heel belangrijk, maar ouders en docenten vinden het belangrijker dan leerlingen. Leerlingen leggen bij strategisch handelen de nadruk op het formuleren van een eigen mening, ouders op de samenhang met conformisme en docenten op het openstaan voor kritiek. Conformiteit: aanpassing aan regels en normen. Leerlingen vinden conformiteit een noodzakelijk kwaad en zijn van mening dat conformiteit wederzijds geldt. Leerlingen beschouwen zich als jong-volwassenen waar ook naar geluisterd dient te worden. Ouders en docenten vinden conformiteit een noodzakelijke voorwaarde om met elkaar te kunnen communiceren en samen te leven. Ouders spreken zich het meeste uit voor conformiteit, conformiteit maakt voor hen deel uit van de kern van de opvoeding. Sociaal gevoel: het sociaal-gericht zijn. Leerlingen, ouders en docenten vinden het ontwikkelen van sociaal gevoel belangrijk. Leerlingen geven functionele, sociale en ethische motieven hiervoor: 'Sociaal gevoel is nodig om te functioneren in de samenleving'; 'Sociale contacten leggen anders ben je alleen' en 'Rekening houden met anderen, respect hebben voor anderen en niet discrimineren is ook heel belangrijk'. Ouders leggen vaak het verband met de opvoedingsdoelen strategisch handelen en persoonlijkheidsontwikkeling. Docenten vinden het ontwikkelen van sociaal gevoel noodzakelijk om in het onderwijs, maar ook in andere maatschappelijke verbanden te kunnen functioneren. Docenten ervaren soms wel een sociaal gevoel tussen leerlingen onderling, maar niet tussen leerlingen en docenten. Persoonlijkheidsontwikkeling: het reguleren en beheersen van persoonlijke gevoelens.
Voor leerlingen heeft persoonlijkheidsontwikkeling vooral betrekking op de zelfregulering van gevoelens. Zij zien het als een voorwaarde voor de andere doelen, het zorgt ervoor dat je je in school en in de maatschappij staande kunt houden, voor jezelf kunt opkomen en kunt afwijken.
Kijken we naar de invloed van school- en persoonskenmerken dan zien we met name verschillen voor het opvoedingsdoel conformiteit. Dit schooltype-gebonden verschil zien we niet terug bij docenten. Leerlingen uit een sociaal milieu waar de ouders een opleiding op middenniveau hebben, hechten significant meer waarde aan conformiteit dan leerlingen met ouders met een hogere opleiding en ook meer dan de leerlingen uit een sociaal milieu met een lagere opleiding. Een zelfde patroon zien we bij de ouders. De aanpassing aan maatschappelijke normen is blijkbaar het sterkst geworteld in het sociaal milieu op het middenniveau. Sociale milieus gekenmerkt door hogere en lagere opleidingen hechten minder belang aan conformiteit. Van oorsprong niet-Nederlandse leerlingen hechten meer belang aan conformiteit dan van oorsprong Nederlandse leerlingen. Er zijn geen verschillen tussen jongens en meisjes met betrekking tot conformiteit, maar meisjes hechten meer dan jongens belang aan de opvoedingsdoelen strategisch handelen, sociaal gevoel en persoonlijkheidsontwikkeling. Meisjes hechten blijkbaar meer dan jongens aan de meer vormende aspecten van opvoeding. Voor ouders en docenten is de factor sekse niet van invloed op het belang dat wordt gehecht aan opvoedingsdoelen.
Ouders en docenten verschillen niet in hun inschatting hoeveel aandacht er nu in het onderwijs is voor de onderzochte opvoedingsdoelen. Volgens docenten en ouders besteden docenten nagenoeg evenveel aandacht aan de meer cognitieve doelen, de meer disciplinerende doelen en de meer psychologische doelen op het gebied van waarden en normen.
Het ontwikkelen van sociaal gevoel wordt gezien als een belangrijke taak van het onderwijs omdat jongeren in het onderwijs in aanraking komen met veel andere jongeren, met name ook jongeren uit andere milieus en culturen. Persoonlijkheidsontwikkeling is vooral een taak van de ouders, maar docenten kunnen leerlingen wei begeleiden bij het ontwikkelen van met name zelfvertrouwen. De school heeft een belangrijke pedagogische taak ten aanzien van het ontwikkelen van strategisch handelen (meningsvorming en reflectie op het eigen handelen). Veel ouders (35 procent) geven overigens aan dat zij niet weten hoeveel aandacht docenten hieraan besteden. Veel ouders kennen blijkbaar de opvoedingspraktijk op school slecht.
Docenten besteden op school nu al redelijk veel aandacht aan deze opvoedingsdoelen, maar volgens de leerlingen, ouders en docenten mag deze aandacht nog toenemen.
Vrijwel alle leerlingen, ouders en docenten zijn van mening dat docenten een pedagogische opdracht hebben, al plaatsen met name leerlingen kanttekeningen bij deze taak. Van de leerlingen vindt 30 procent dat de school geen pedagogische taak heeft. VBO-leerlingen erkennen meer dan HAVO-leerlingen de pedagogische taak van de docent. Ouders van VBO-leerlingen vinden ook meer dan ouders van HAVO-leerlingen dat docenten waarden en normen mogen overdragen. Leerlingen van niet-Nederlandse afkomst vinden veel meer dan de leerlingen van Nederlandse afkomst dat de docent geen pedagogische taak heeft. Leerlingen en ouders stellen leerlingbegeleiding op prijs. Mentoren zijn voor ouders het aanspreekpunt binnen school. Leerlingen wijzen wel op de spanning die er kan bestaan tussen het afhankelijk zijn van docenten en het openlijk praten over eigen problemen en het formuleren van kritiek op docenten. Docenten wijzen erop dat zij soms grenzen moeten stellen aan hun betrokkenheid vanwege hun onvermogen om in te grijpen in de thuissituatie of vanwege het ontbreken van specifieke vaardigheden en vooral ook tijd. Het stimuleren van de communicatie over waarden en normen in de normale les vinden ouders en docenten, maar ook leerlingen het belangrijkste. Er zou volgens hen veel meer aan gedaan moeten worden. Docenten moeten daarbij volgens iedereen verschillende perspectieven laten zien, maar docenten kunnen daarbij wel tot uitdrukking brengen wat hun eigen mening is. Leerlingen geven aan dat docenten ook recht hebben op hun eigen mening. Docenten moeten leerlingen uitdagen om over hun eigen mening na te denken en van gedachten te wisselen met anderen. Docenten wijzen op overvolle programma's en de grote klassen die hen beletten om veel met leerlingen van gedachten te wisselen over waardengebonden aspecten van de leerstof. Docenten wijzen er echter ook op dat door nieuwe ontwikkelingen in de didactiek (het studiehuis) alles beter moet worden gepland, waardoor de flexibiliteit en de mogelijkheid om op de actualiteiten in te spelen afneemt. Ook kunnen door het verminderen van het aantal klassikale lessen en door het toenemen van het zelfstandig werken groepsdiscussies minder makkelijk plaatsvinden. Docenten pleiten voor meer groepsopdrachten en begeleiding van groepjes leerlingen.
Interessant is om te zien tot hoever de pedagogische autoriteit reikt: leerlingen willen nog wel op de gang in school worden aangesproken op hun gedrag, buiten de school hangt het af van wie het zegt, en in het weekend komen ze geen leerkracht tegen. Leerlingen, ouders en docenten vinden in zijn algemeenheid dat docenten hetzelfde pedagogisch beleid moeten voeren, maar iedereen, ook de leerlingen, realiseert zich dat docenten ook mensen zijn en dat iedereen verschillend is. Het bestaan van verschillen in aanpak vinden leerlingen ook leerzaam. Iedereen erkent echter dat er in het docententeam een goed evenwicht moet zijn tussen eenheid en verscheidenheid.
Leerlingen zijn niet al te positief over aspecten van de schoolcultuur waarbij zij zelf betrokken zijn, zoals het normatief gedrag van leerlingen, de relatie tussen leerlingen onderling en de relatie tussen leerkrachten en leerlingen. Over de relatie tussen de leerkrachten onderling zijn zij echter veel positiever. Leerlingen zijn dus eigenlijk niet zo tevreden over het door henzelf ervaren schoolklimaat. Als leerlingen het over normatief gedrag hebben gaat het over pesten, spijbelen, vechten en stelen. Volgens de leerlingen komt dergelijk gedrag veel vaker voor dan ouders en docenten melden. Leerlingen zien en ervaren meer normoverschrijdend gedrag dan ouders en docenten te weten komen.
De communicatie over het pedagogisch handelen in school wordt door docenten en ouders minder goed beoordeeld dan de communicatie over het functioneren van het individuele kind en het schoolbeleid in het algemeen. Wat betreft de communicatie over het functioneren van de leerling zijn de docenten positiever dan de ouders. Aan de docenten is ook gevraagd hoe communicatief en ontvankelijk de ouders zijn. De docenten zijn van oordeel dat de interesse van ouders voor de gang van zaken op school, de bereidheid van ouders om naar de schoolleiding en de mentor te luisteren en het openstaan van ouders voor schoolse zaken niet groot genoeg is. Het onderhouden van contact met school behoort volgens de docenten tot het ouderschap. Een groot probleem vormen de ouders die nooit op signalen uit school reageren. De communicatie tussen ouders en school moet niet beperkt worden tot problemen, maar ook moeten positieve signalen worden doorgegeven. Leerlingen beklagen zich over fixatie op negatief nieuws. Leerlingen vinden dat zij de informatie zelf goed door kunnen geven. Leerlingen willen graag de regie van de communicatie tussen ouders en school in eigen hand houden. De leerlingen in de derde of vierde klas voelen zich inmiddels zo zelfstandig dat de noodzaak voor communicatie tussen ouders en school volgens hen vanzelf afneemt. De ouders vinden dat de drempel lager moet. Leerlingen zouden in principe altijd bij gesprekken tussen ouders en docenten aanwezig moeten zijn. Docenten oordelen positief over ouderavonden, maar voor de school zijn zij een zware belasting, het vergt een grote tijdsinvestering. Docenten willen op de ouderavond niet in de eerste plaats informatie overdragen, maar met ouders van gedachten wisselen over opvoeden. Ook de ouders hebben liever een gedachtenuitwisseling dan informatieoverdracht. Docenten constateren dat ouders niet zozeer gebrek aan belangstelling hebben als het om hun eigen kind gaat, maar wel als het om algemene ouderavonden gaat waar bijvoorbeeld het beleid van de school aan de orde komt. Verschillende scholen ondernemen activiteiten om ouders te organiseren, niet alleen in de ouderraad, maar ook in de meer informele overlegorganen per leerjaar. Wanneer er meerdere scholen in de buurt zijn, kiezen ouders voor een school met een opvoedingsklimaat dat past bij watje thuis doet. Volgens docenten kunnen jongeren beter met verschillen in opvoedingssituaties omgaan dan je zou denken. Maar de verschillen moeten niet te groot zijn.
Leerlingen hebben weinig interesse in een verbetering van de samenwerking tussen ouders en school. Zij wensen vooral zelf serieus te worden genomen.
Aanbevelingen voor opvoedende taak van de docenten
Aanbevelingen voor een verandering van het schoolklimaat
Aanbevelingen voor een verbetering van de afstemming van de opvoeding thuis en op school
De nieuwe rol van de leerling In het voorgezet onderwijs verschijnen de leerlingen zelf steeds nadrukkelijker op het toneel. Zij komen in toenemende mate tussen docenten en ouders in te staan. Als er al communicatie moet zijn tussen ouders en school, dan vinden leerlingen dat zij een bemiddelende rol moeten vervullen, liefst nog dat zij de regie in handen kunnen houden. Het serieus nemen van leerlingen als derde partij veronderstelt dat leerlingen al vanaf het eerste leerjaar actiever kunnen participeren in hun eigen onderwijs, met als bijkomend perspectief dat leerlingen in de toekomst misschien ook positiever oordelen over het schoolklimaat, in het bijzonder over de onderlinge verhoudingen tussen leerlingen.
(*) Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Stichting Jeugdinformatie Nederland (SJN), gedurende de periode november 1996 - mei 1998, in het kader het onderzoeksprogramma 'Opvoeding en Ondersteuning'. Dit programma is in 1992 van start gegaan bij de Stichting Programmering & Coördinatie Onderzoek Jeugd (PCOJ), die in 1996 is opgegaan in de Stichting Jeugdinformatie Nederland. Al eerder kwamen rapporten gereed over opvoeding in Nederlandse gezinnen en in verschillende allochtone milieus en een rapport van een ervarings- en belevingsonderzoek naar de opvang buiten schooltijden.
Meer informatie * Opvoeden in het voorgezet onderwijs. Leerlingen, ouders en docenten over de pedagogische opdracht en de afstemming tussen gezin en school; Wiel Veugelers en Ewoud de Kat, ISBN 90-232-3424-3, Uitgeverij Van Gorcum, fl 37,50, 152 pagina's. Te bestellen bij de boekhandel of rechtstreeks bij de uitgever telefoon: (0592) 37 95 56, e-mail: assen@vgorcum.nl * Voor meer informatie over het onderzoek kunt u contact opnemen met Wiel Veugelers, Instituut voor de lerarenopleiding van de Universiteit van Amsterdam, telefoon (020) 525 13 70 of met * Stichting Jeugdinformatie Nederland, public relations, Yvonne Teitsma, telefoon (030) 239 44 43. Stichting Jeugdinformatie Nederland, Postbus 1373, 3500 BJ Utrecht, tel (030) 239 44 33, fax (030) 239 44 56, e-mail: jeugdinformatie@sjn.nl, Internetadres: http://www.sjn.nl Terug naar Studiehoek 2: Artikelen |