Dr. W. Veugelers:
Docenten Ouders en Leerlingen over de Pedagogische Opdracht Het onderzoek 'Opvoeden in het voortgezet onderwijs' (Veugelers en de Kat, 1998) geeft inzicht in hoe ouders, docenten en leerlingen denken over de opvoeding in scholen en thuis, welke knelpunten zij signaleren en welke verbeteringen zij voorstellen in de opvoeding in waarden en normen en de afstemming tussen de opvoeding thuis en de opvoeding op school. Via een combinatie van kwantitatief en kwalitatief onderzoek volgens de zogenaamde Delphi-methode is geprobeerd inzicht te krijgen in feitelijke aanwezige verschillen, ervaren knelpunten en in opvattingen over mogelijke oplossingen. Het onderzoek is in drie fasen opgezet: een vragenlijstonderzoek, groepsinterviews en een paneldiscussie. Het onderzoek had een vergelijkbare opzet als het onderzoek van Klaassen en Leeferink (1998). Beide onderzoeken zijn uitgevoerd in opdracht van de Stichting Jeugdinformatie Nederland. Het vragenlijstonderzoek is in april/mei 1997 uitgevoerd bij acht scholen voor voortgezet onderwijs (vbo en havo). In totaal namen 571 leerlingen, 180 ouders en 86 docenten deel aan het vragenlijstonderzoek. Leerlingen, ouders en docenten zijn van mening dat ook docenten een belangrijke taak hebben bij het opvoeden. Ouders en docenten verschillen niet van mening over de taak die aan het onderwijs wordt toebedeeld. Ouders erkennen daarbij de pedagogische opdracht van het onderwijs, docenten accepteren deze pedagogische opdracht als een deel van hun professionaliteit. Docenten erkennen de belangrijke opvoedingstaak van de ouders. Leerlingen zijn van mening dat de aandacht minder groot hoeft te zijn dan ouders en docenten wensen. Voor leerlingen, ouders en docenten is de opvoeding thuis van groot belang. Met andere woorden: het primaat van de opvoeding ligt thuis. Jongeren van 14 tot 16 erkennen hun ouders nog als belangrijke opvoeders, dit resultaat is in tegenspraak met de opvatting van Harris (1999) dat de opvoeding er nauwelijks toe doet. Vrijwel alle leerlingen, ouders en docenten zijn van mening dat docenten een pedagogische opdracht hebben, al plaatsen met name leerlingen kanttekeningen bij deze taak. Van de leerlingen vindt 30% dat de school geen pedagogische taak heeft. Vbo-leerlingen erkennen meer dan havo-leerlingen de pedagogische taak van de docent. Ouders van vbo-leerlingen vinden ook meer dan ouders van havo-leerlingen dat docenten waarden mogen overdragen. Leerlingen van niet-Nederlandse afkomst vinden veel meer dan de leerlingen van Nederlandse afkomst dat de docent geen pedagogische taak heeft. Het stimuleren van de communicatie over waarden en normen in de normale les vinden ouders en docenten, maar ook leerlingen het belangrijkste. Er zou volgens hen veel meer aan gedaan moeten worden. Docenten moeten daarbij volgens iedereen verschillende perspectieven laten zien, maar docenten kunnen daarbij wel tot uitdrukking brengen wat hun eigen mening is. Leerlingen geven aan dat docenten ook recht hebben op hun eigen mening. Docenten moeten leerlingen uitdagen om over hun eigen mening na te denken en van gedachten te wisselen met anderen. Docenten wijzen op de overvolle programma's en de grote klassen die hen beletten om veel met leerlingen van gedachten te wisselen over waardengebonden aspecten van de leerstof. Docenten wijzen er echter ook op dat door nieuwe ontwikkelingen in de didactiek (het studiehuis) alles beter moet worden gepland, waardoor de flexibiliteit en de mogelijkheid om op actualiteiten in te spelen afneemt. Ook kunnen door het verminderen van het aantal klassikale lessen en door het toenemen van het zelfstandig werken groepsdiscussies minder makkelijk plaatsvinden. Docenten pleiten voor meer groepsopdrachten en begeleiding van groepjes leerlingen. In het voorgezet onderwijs verschijnen de leerlingen zelf steeds nadrukkelijker op het toneel. Zij komen in toenemende mate tussen docenten en ouders in te staan. Als er al communicatie moet zijn tussen ouders en school, dan vinden leerlingen dat zij een bemiddelende rol moeten vervullen, liefst nog dat zij de regie in handen kunnen houden. Het serieus nemen van leerlingen als derde partij veronderstelt dat leerlingen al vanaf het eerste leerjaar actiever kunnen participeren in hun eigen onderwijs, met als bijkomend perspectief dat leerlingen in de toekomst misschien ook positiever oordelen over het schoolklimaat, in het bijzonder over de onderlinge verhoudingen tussen leerlingen. |